Ets
Een ets (etskunst) is een diepdruktechniek waarbij getekend wordt op een met vernis afgedekte koperen of zinken plaat. De tekening wordt vervolgens ingebeten in zuur en op vochtig papier afgedrukt.
Ontstaan
De etstechniek ontstond rond 1400 vanuit de wapensmederijen in Europa. In deze werkplaatsen brachten wapensmeden met scherpe beitels versieringen in harnassen en wapens aan. Als de gravure gereed was, werd ze opgevuld met een zwart email, niëllo, en werd er een nat vel papier overheen gelegd. De niëllo trok voor een deel in het papier en zo ontstond een afdruk in spiegelbeeld van de gemaakte gravure. Deze afdruk werd slechts voor één doel gebruikt: ze fungeerde als staalkaart voor het vakmanschap van de wapensmid. Dergelijke afdrukken vormden goed reclamemateriaal om nieuwe klanten te trekken. Het is dus niet verwonderlijk dat de gravure als reproductietechniek haar oorsprong vond in deze wapensmeden, aangezien de gebruikte techniek zeer gelijkaardig was.
Gravure
De gravure is de voorganger van de ets. Ze wordt gemaakt op een metalen plaat (koper, staal of zink). Scherpe beitels zorgen voor de lijnvoering. Om te voorkomen dat de graveur zich zou verwonden, wordt de plaat op een met zand gevulde zak gelegd. Door bij bochten de plaat te draaien kan de graveur van zich af blijven steken.
De gravure veroverde al snel haar plaats binnen de beeldende kunst. Het voordeel van deze reproductietechniek was dat zij in een hoge oplage kon worden gedrukt. Door de oplage was een prent (verzamelnaam voor alle handgedrukte vormen van beeldende kunst) aanzienlijk goedkoper dan een schilderij. De ontwikkeling van de prentkunst is niet alleen beeldend maar ook sociaal interessant; zij opende voor veel mensen die niet het vermogen hadden een schilderij te kopen de mogelijkheid het huis te versieren.
De twee eerste gedateerde gravures (1398) zijn te vinden in het museum te Colmar, Frankrijk.
Etstechniek
In de periode van het ontstaan van de gravure ontdekte men dat metaal reageerde met een zuur of een base, waarbij het metaal werd aangetast. Hieruit ontstond de etstechniek, die ook steeds meer gebruikt werd in de boekdrukkunst. Het etsen gebeurt op een koperen of zinken plaat. Deze plaat mag gepolijst worden met fijn schuurpapier of een polijstmiddel om een zo glad mogelijk etsoppervlak te verkrijgen. De scherpe randen worden - indien gewenst - van een facet met een schuine kant voorzien, door met een zoete vijl of schaar de zijkanten iets af te schuinen. Dit om te voorkomen dat bij het "afslaan" de handen opengehaald worden en ook om het drukkersvilt te beschermen tegen sneden door de zeer hoge druk van de etspers.
De bovenkant van de metalen plaat wordt afgedekt met een dunne afdeklaag. Deze afdeklaag, afdekvernis genoemd, bestaat uit asfaltpoeder, bijenwas en terpentijn. De onderzijde (achterzijde) van de plaat dekt men af met spirituslak (schellak opgelost in spiritus). Dat is handig bij het wassen van de beeldkant, daar schellak (gomlak) enkel met alcohol (ethanol, methanol) oplost en de vernis aan de beeldkant (voorzijde) enkel met terpentijn of white spirit. Maar uit zuinigheid wordt afdekvernis, zoals hier boven beschreven, veelal gebruikt voor beide zijden. Vervolgens brengt de etser met een etsnaald of scherp voorwerp de afbeelding (lijnets) in de afdeklaag aan, rekening houdend met de afdruk die in spiegelbeeld op de afdruk (drager, blad) komt te staan.
Afhankelijk van het gebruikte metaal en de bedoelingen van de etser, wordt de plaat in zuur of in zout gebeten. Het bijten in een zoutoplossing (van ijzer(III)chloride) heeft als voordeel dat het de lijnen uitsluitend in de diepte bijt. Een nadeel van bijten in zout is dat de ijzerchlorideoplossing een ondoorzichtige bruine vloeistof is. De etser ziet dus niet wat hij doet, maar moet weten hoe lang hij een plaat moet baden om tot een goed resultaat te komen. Bovendien dient de etsplaat omgekeerd - met afbeeldingskant naar beneden - in de etsbak te worden geplaatst. Bijten in koper kan met salpeterzuur en ijzerchloride. Salpeterzuur werkt niet of zeer traag onder een temperatuur van 12 graden Celsius. Zinkplaten in ijzerchloride etsen kan goed. In de regel worden koperen etsplaten in ijzerchloride en zinken platen in salpeterzuur gebeten. Bij salpeterzuur is de lijn rafelig en heeft deze de neiging iets breder te worden. Na het inbijten wordt de afdeklaag verwijderd met terpentine of white spirit.
Tegenwoordig worden zinkplaten vooral met kopersulfaat geëtst, en koperplaten met ijzerchloride. IJzerchloride geeft goede resultaten in koper en is minder schadelijk voor gebruiker (etsen met salpeterzuur geeft nitreuze dampen af). Koperetsen hebben als voordeel dat ze ook kunnen worden verstaald (met een dun chroomlaagje van enkele micron) waardoor de plaat niet zo snel slijt, maar vooral de inkt en gekleurde etsinkt, zal niet van kleurtoon veranderen. Gele etsinkt bijvoorbeeld, zal op een zinkplaat heel snel 'oxideren' = bruinig worden, op een koperen etsplaat iets minder en op een verstaalde koperen etsplaat vrijwel niet. Ook wordt het zogenaamde afslaan ook veel makkelijker met een verstaalde etsplaat.
Chemische reacties
Bij etsen betreft het een aantal redoxreacties.
- Zink met kopersulfaat (het ontstane metallisch koper slaat als een zwarte neerslag neer en kan worden weggeveegd):
- Zink met ijzer(III)chloride:
- Koper met ijzer(III)chloride:
- Zink met salpeterzuur:
- Koper met salpeterzuur:
Na het etsen
Als een plaat klaar is, wrijft men in de lijnen inkt. Vervolgens wordt de plaat afgeslagen: de inkt wordt eerst met bol tarlatan (kaasdoek) van de plaat afgewreven, vervolgens wordt er met een snelle beweging van de hand, waarbij de muis van de hand heel licht over de plaat 'scheert', het oppervlakte van de etsplaat volledig schoongeveegd. Dit heet 'afslaan', zodat alleen de inkt in de geëtste partijen blijft staan. Daarna drukt men de ingeïnkte plaat onder een etspers af op ingevocht papier. Eerst legt men 2 - 3 lagen vilt over het bewerkte etspapier dat over de afgeslagen etsplaat ligt. Door de zeer hoge druk van de etspers - tussen de 900 en 2000 kg daar waar de wals het vilt raakt- duwen de lagen vilt het papier in alle met inkt gevulde lagen van de etsplaat en gaat het ingevochte papier een noodgedwongen synthese aan met de etsinkt op oliebasis.
Tijdens het etsproces maakt de etser regelmatig proefdrukken of tussendrukken. Deze tussendrukken noemt men staten. Op basis hiervan kan telkens een volgende stap gezet worden.
Andere etstechnieken
Naast de gewone lijnets bestaan er ook andere etstechnieken. De aquatint en de vernis mou zijn de belangrijkste.
- Aquatint: deze etstechniek is ideaal om toonverschillen - van heel licht grijs tot dekkend zwart - te verkrijgen. De gepolijste etsplaat wordt in een stuifkast gelegd, waar op de plaat met harspoeder of asfaltpoeder wordt gestoven. Na enige tijd - varieert van seconden tot minuten - wordt de plaat uit de kast genomen en op een rooster gelegd. Met een gasvlam wordt nu de plaat gelijkmatig verwarmd zodat de harskorrels of het asfaltpoeder smelten. Men bespuit een gepolierde metalen plaat met harspoeder of acryl. Wanneer de bestoven of bespoten etsplaat in een etsbad gelegd wordt, bijt het etswater rond de hars- of acrylpuntjes.
- Vernis mou: bij deze techniek wrijft men de bovenkant van een opgewarmde metalen plaat in met zacht vernis (schapenvet en bijenwas). Vervolgens legt men papier boven het vernis. Door rechtstreeks op het papier te tekenen, ontstaat er een tekening in het zachte vernis. De lijnsoort is sterk afhankelijk van het gebruikte tekenmateriaal.
- De droge naald is geen etstechniek, maar wel een aan de ets verwante diepdruktechniek.