De geschiedenis van het potlood
In 1565 werd het Engelse dorpje Borrowdale opgeschrikt door een verwoestende storm. Toen een van de bewoners de schade ging opnemen, viel zijn oog op een omgewaaide eik met een glimmende, zwarte substantie in de wortels. Hij voelde eraan, en merkte dat zijn vingers zwart werden. De man noemde het spul "zwart lood" vanwege de kleur en het voorkomen. Maar in werkelijkheid had hij grafiet ontdekt. In de bodem van Borrowdale bleek het ervan te barsten.
Plaatselijke boeren gingen het grafiet gebruiken om hun varkens te merken. Maar ze vogelden al snel uit dat je er ook prima mee kon schrijven. Potloden van grafiet werden snel populair in heel Engeland en later ook op het continent (de naam potlood komt van de voorganger van het grafietpotlood: de loodstift, waarvan het lood in een pot werd gesmolten). In 1599 schreef de natuurhistoricus Ferrante Imperato dat het potlood "veel praktischer dan pen en inkt" was. "De strepen die je trekt zijn niet alleen op een witte achtergrond zichtbaar, maar even goed op een donkere omdat het zo glimt." In de begindagen van het potlood waren er meestal stukjes touw of leer om het grafiet heen gewikkeld, maar omstreeks 1600 gingen de Italianen het grafiet verpakken in hout en kreeg het potlood zijn moderne uiterlijk.
Gelijktijdig ontstond er in de Duitse stad Neurenberg een potloodindustrie, omdat de vindingrijke inwoners een manier hadden gevonden om het schrijfgerei in massaproductie te nemen. Maar het Duitse grafiet was niet zo goed als het Engelse. De koninklijke mijnen van Borrowdale produceerden het beste grafiet ter wereld, en ze trokken zo veel grafietdieven aan dat er maatregelen nodig waren. Als er genoeg grafiet was gewonnen, ging de ingang van de mijnen op slot. En soms werden de mijngangen zelfs onder water gezet.
Maar omdat er nog steeds grafiet verdween, moest zwaarder geschut ingezet worden. Op 26 maart 1752 zat koning George II een vergadering van het Hogerhuis voor. Hij sprak volgens de Normandische traditie de woorden "le Roy le veult!" (de Koning wil het), waarmee altijd een nieuwe wet aangenomen werd. Deze wet heette: "Een wet om de mijnen van zwart lood beter tegen diefstal en roverij te beschermen." De straf voor grafietdiefstal was nu een enkele reis naar de Engelse koloniën.
Ook 1793 was een belangrijk jaar voor het potlood. Frankrijk was in oorlog met Engeland en had dus geen toegang tot het superieure Engelse grafiet. Frankrijk moest zelf grafiet gaan winnen, maar daar had het niet veel van. De officier en uitvinder Nicolas-Jacques Conté bood de helpende hand. Hij was blind geworden aan zijn linkeroog door een experiment met een wat instabiele primitieve bom, maar zijn vindingrijkheid was er niet minder op geworden. Conté mengde fijngemalen grafietpoeder met klei en bakte het mengsel in een oven.
Zo ontstond er een prima surrogaat voor puur grafiet, dat bovendien langer mee ging. Ook kon de hardheid van potloden aangepast worden. Het moderne potlood was een feit. Het mengsel voor de stift werd in een oven gebakken.
HardheidOp de meeste potloden staat een code die verwijst naar de hardheid van de stift. De code, in 1889 bedacht door de Duitser Friedrich von Hardtmuth van de Koh-i-noor-fabriek, bestaat uit een letter en een cijfer. H staat voor hard (Hart), B staat voor zacht, met een grotere hoeveelheid grafiet (Blei) en F voor Fein(schrift). Hardtmuth bedacht om commerciële redenen meteen ook een interpretatie voor de Engelstalige markt: H is dan Hard, B Black en F Firm; dat laatste wordt ook vaak geïnterpreteerd als fine point. Het cijfer geeft de gradatie aan. Oorspronkelijk waren er zeventien hardheidsgraden van 9H tot en met 6B. Veel merken pasten zich aan deze code aan maar van begin af aan waren er ook variaties. De tegenwoordige Koh-i-noor-reeks loopt van 9H t/m 9B.
Een standaard kantoorpotlood is HB, de gulden middenweg tussen hard en zacht. Voor het iets nettere schrijfwerk werd F aanbevolen, in de hoop dat men twee soorten potloden zou aanschaffen. De balpen was eind negentiende eeuw nog niet uitgevonden en het potlood was het normale schrijfinstrument. Kunstenaars gebruikten meestal zachtere stiften. Met een zacht potlood kan er goed geschetst worden. In een zacht potlood zit weinig klei en veel grafiet.
Het potlood van Conté werd al snel een hit op de slagvelden. Als de pen sterker is dan het zwaard, dan is het potlood sterker dan de pen, want je kunt er zelfs mee schrijven op nat papier. Een flinke voorraad potloden was binnen de kortste keren net zo belangrijk als een arsenaal granaten en bajonetten.
Dit merkten vooral de Amerikaanse potloodproducenten begin 20e eeuw. De Britse regering schafte enorme hoeveelheden potloden aan - één fabrikant kreeg een order van 150.000 potloden per week. De potloodfabrikanten waren natuurlijk blij, maar ze vonden het wel wat vreemd. Een paar maanden later bleek hoe de vork in de steel zat: de Eerste Wereldoorlog brak uit en het potlood deed zijn intrede in de loopgraven.
Na de oorlog trok de jonge Amerikaan Armand Hammer naar Rusland om een tractorfabriek te beginnen. Toen hij op een dag in 1925 een potlood wilde kopen, kreeg hij de schrik van zijn leven: hij moest maar liefst 52 cent neertellen. Thuis in de VS had het hem hooguit 2 of 3 cent gekost. De Russische potloodproductie was bijna geheel in Duitse handen, werd hem verteld. Maar in de oorlog waren alle Duitsers verdwenen, en ze hadden al hun potloden met zich meegenomen.
Hammer zag een gat in de markt. Binnen een paar jaar had hij vijf potloodfabrieken laten bouwen. In de jaren 1920 waren de verhoudingen tussen de Sovjet-Unie en de VS bekoeld. De zaken van Hammer stonden op gespannen voet met de communistische ideologie van de Sovjet-Unie, maar er waren nu eenmaal potloden nodig en Hammer mocht blijven.
Maar de mensen die aan zijn machines en lopende banden werkten, bleken niet zo gewend te zijn om met hun handen te werken. Toen de autoriteiten hoorden van de enigszins merkwaardige werklui in de potlood-fabrieken, stuurden ze spionnen. Die konden vertellen dat de aartskapitalist Hammer onderdak bood aan vijanden van de revolutie. Academici, officieren en aristocraten maakten potloden in afwachting van betere tijden.
In 1930 werd de grond Hammer te heet onder de voeten en ging hij terug naar de VS, waar hij in de olie ging. Maar het potlood kreeg een nieuwe impuls toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. In 1942 maakten de VS alleen al 1,25 miljard potloden. Ditzelfde jaar vierden de potloodgebruikers de 114e verjaardag van een andere uitvinding van levensbelang: de puntenslijper.