Patrijs
In de druktechniek is een patrijs (lettervader) (Engels: punch) de stempel waarmee een teken wordt geperst of geslagen in een matrijs.
Een graveur snijdt en vijlt aan de top van een staafje van staal een teken in spiegelbeeld. Na verharding van de stempel wordt deze in een metalen, meest koperen plaatje geperst of geslagen. Het beeld dat in de matrijs ontstaat is leesbaar (niet-spiegelbeeldig).
De matrijs ondergaat nog enige nabewerkingen, het bovenvlak dient gepolijst te worden, de diepte van de matrijs moet op standaardhoogte worden gebracht. Daarna moet de matrijs nog worden "gejusteerd". Dat wil zeggen: als er letter mee wordt gegoten, dan dienen de letters te lijnen, op dezelfde hoogte in de regel te staan. Daarbij vallen zeer kleine verschillen al heel snel op.
De matrijs werd in een handgietvorm geplaatst, en met een lepel werd een een loodlegering in de gietvorm gegoten. Deze legering bevat naast lood, 6-25% antimoon en 4-20% tin. Antimoon maakt de letter hard, het tin zorgt voor een betere vloeibaarheid, zodat de matrijs volledig wordt opgevuld. Beide toevoegingen zorgen dat de uitzettingscoëfficiënt van de legering afneemt. Nadat de letter was gestold en afgekoeld, werd de letter van bramen ontdaan en op de gewenste hoogte gevijld. Pas daarna kon de letter worden gebruikt om zetsel te maken.
Het gieten van letters vond na de uitvinding van de boekdrukkunst plaats in drukkerijen. Door specialisatie ontstonden zelfstandige lettergieterijen ook het graveren van de punches of patrijzen werd al snel het werk van specialisten. In de negentiende eeuw groeit de behoefte aan mechanisatie van het gieten en later ook het zetwerk. Pas aan het eind van de negentiende eeuw werden er succesvolle hete-lood-zetmachines ontwikkeld. Die ontwikkeling werd mede mogelijk gemaakt door de ontwikkeling van de pantografische graveermachine, van de Amerikaanse uitvinder en letterontwerper Linn Boyd Benton, waarmee op een reproduceerbare manier patrijzen konden worden vervaardigd van een voorbeeldmasker. Deze graveermachine kon de grootte of het corps van de letter variëren, maar ook het letterbeeld variëren, in de breedte, in de hoogte en de hellingshoek. Zonder deze pantograaf was het onmogelijk geweest de grote hoeveelheid matrijzen te produceren die voor de vele verschillende zetmachines nodig waren.