Header
Karolingische minuskel

Karolingische minuskel


De Karolingische minuskel is een schrift dat ontstond uit het Merovingische schrift en de antieke half-unciaal. Dit schrift werd heel snel het standaard schrift dat in bijna gans het toenmalige Europa zou gebruikt worden als boekschrift. Het werd gebruikt tussen ca. 800 en ca. 1200.

Historie

Het is natuurlijk evident dat dit nieuwe boekschrift niet plotseling ontstond. Het ontwikkelde zich aan de Merovingische scriptoria al voor de tijd van Karel de Grote. Het eerst bewaarde werk is een Bijbel uit de Abdij van Corbie, gemaakt in opdracht van abt Maurdramnus en gedateerd op 770, toen Karel pas koning was. Gedurende het abbiaat van Mordramnus (772 - 780) ontwikkelen de monniken van Corbie een nieuw schrift dat geënt is op de Romeinse half-unciaal en een aantal elementen van het Luxeuil-schrift, dat op zijn beurt ontstond uit het Merovingisch kanselarijschrift en elementen van het insulaire schrift, dat door Ierse monniken naar het continent was gebracht. Het is een zeer duidelijke voorloper van de Karolingische minuskel op enkele details na. In 789 geeft Karel de Grote aan de Karolingische minuskel de status van officieel schrift in zijn koninkrijk.

Verspreiding

Karel gaf de Angelsaksische geleerde Alcuinus van York de leiding over de hofacademie en het scriptorium in Aken vanaf 782. Van daaruit werd het gebruik en de algemene verspreiding van de Karolingische minuskel gestart. In 796 werd Alcuinus abt van de abdij van Tours. Ook het scriptorium van Tours speelde een belangrijke rol bij het verspreiden van de Karolingische minuskel. Het schrift verspreidde zich zeer snel over het Karolingische rijk in de periode van ca. 800 tot ca. 830. De verklaring van deze snelle verspreiding is waarschijnlijk te zoeken in de kleine groep van abten en bisschoppen die verantwoordelijk waren voor de scriptoria en die onderling goede contacten onderhielden. Bovendien was het nieuwe schrift makkelijker te leren dan de schriftsoorten die voordien gebruikt werden. Een van de grote voordelen van het nieuwe schrift was zijn grote leesbaarheid. In Noord-Italië werd het schrift gebruikt vanaf de vroege 9e eeuw en in de abdijen in Duitsland, gesticht door Angelsaksische monniken, vervangt het de insulaire minuskel vanaf het midden van de 9e eeuw. In Engeland wordt het gebruikt vanaf de 10e eeuw voor Latijnse teksten, voor documenten in het Engels zal men nog een tijdje de insulaire minuskel blijven gebruiken. In Spanje wordt het Visigotische schrift gebruikt vanaf de 11e eeuw dankzij de expansie van de Cluniënzers en het wordt de standaard in kerkelijke werken na de liturgische hervormingen van 1080. Maar ook in verder afgelegen gebieden zoals Slovenië en Scandinavië zien we het schrift opduiken. Uit IJsland bijvoorbeeld zijn er exemplaren uit de 11e eeuw. De Karolingische kanselarij neemt het schrift niet onmiddellijk over, maar in de tijd van Lodewijk de Vrome duikt de Karolingische minuskel meer en meer op in officiële documenten, hoewel de kanselarijschrijvers blijven vasthouden aan hun versieringen.

Karakteristieken

Het schrift dat werd ontwikkeld, was zowel makkelijk om lezen als relatief snel om te schrijven. De letters waren duidelijk en goed geproportioneerd met ronde vormen. Er werden weinig ligaturen gebruikt of alleszins behoorlijk minder ligaturen dan in de voorafgaande Merovingische schriften, hoewel de ampersand (et), de æ, de rt, st en ct ligaturen vrij algemeen zijn. De woorden waren duidelijk afgelijnd met een spatie en zinnen beginnen met een hoofdletter.

In de vroege periode van het schrift, van het einde van de 8e eeuw tot het eerste kwart van de 9e eeuw, zijn de lettervormen nog niet gestandaardiseerd maar vindt men nog regionale verschillen. Bijvoorbeeld de open a in de vorm van twee aan elkaar geschreven c's, komt nog veelvuldig voor evenals de unciale d met een stok die naar links afwijkt, maar in de loop van de 9e eeuw ontstaat langzaamaan een internationale standaard, waar overal hetzelfde lettertype wordt gebruikt. Abbreviaturen zijn zeldzaam in het begin maar nemen toe in de 10e eeuw.

Vanaf de 10e eeuw begint het schrift zich stilaan te wijzigen, er ontstaan weer regionale vormen. Tegen het einde van de 11e eeuw, begin van de 12e, wordt het schrift stilaan hoekiger en dichter op elkaar geschreven om uiteindelijk naar het gotisch te evolueren.

Voor een omstandige beschrijving met alfabet en voorbeelden zie in externe referenties "Medieval writing" en "Fonts for Latin Paleography". Voorbeelden uit manuscripten vindt men in overvloed in de bibliotheken die in de externe referenties zijn opgegeven.

Belang

Uit de periode voor Karel de Grote zijn ongeveer 500 manuscripten overgeleverd die in het Merovingische Gallië werden gekopieerd. Van de periode tussen ca. 750 en ca. 900 zijn meer dan 7000 manuscripten bewaard gebleven. Dankzij het gebruik van de Karolingische minuskel kon de verspreiding veel sneller, algemener en met minder fouten gebeuren. In feite is onze kennis van de klassieke literatuur vooral te danken aan de handschriften gekopieerd in de Karolingische minuskel. De verspreiding van kennis was een van de elementen die leidde tot wat men nu de Karolingische renaissance noemt.

Het Karolingische schrift is trouwens ook de basis van ons moderne schrift. Toen de Italiaanse schrijvers zoals Poggio Bracciolini, Coluccio Salutati en Niccolò Niccoli, in de 15e eeuw op zoek gingen naar een nieuw schrift ter vervanging van het in hun ogen barbaarse Gotische schrift, gingen ze in de bibliotheken op zoek naar oude handschriften van Romeinse auteurs en vonden de kopieën terug die door de Karolingers gemaakt waren. Ze hielden de Karolingische minuskel voor een authentiek klassiek schrift en namen het, afgezien van wat kleine wijzigingen, over als hun nieuwe schrift. Arnold Pannartz en Konrad Sweinheim gebruikten al in 1465 in de De Oratore van Cicero (ISTC ic00654000) een drukletter gebaseerd op dit schrift.

Enkele bekende werken


  • Godeschalk Evangeliarium, Aken, 781-783, uncialen en vroege Karolingische minuskel, BnF Ms. Nouvelles acquisitions Latin 1203.
  • Reichenau Evangeliarium, Reichenau, 11e eeuw, Berlin, Kupferstichkabinett der Staatl. Museen Preuβischer Kuturbesitz, Codex 78 A 2.
  • Salzburger Perikopen, Salzburg, 1020, München, Bayerische Staatsbibliothek, Clm 15713.
  • Codex Egberti, Reichenau, 980 - 993, Stadtbibliothek Trier, Ms. 24.
  • Trier Apocalypse, Noord-Framkrijk, ca. 800, Stadtbibliothek, Trier Ms. 31.
  • Lorsch Rotulus, Lorsch, 3e kwart van de 9e eeuw tot de 11e eeuw, Frankfurt/Main, Stadt- und Universitätsbibliothek, Ms. Barth. 179.